Dit verhaal werd bekroond met de Literatuurprijs Zeist 2016. Hoera!
Jorrit had nog nooit zo’n goed zakmes gezien.
‘Een Zwitsers legermes. Het is eigenlijk hartstikke verboden voor kinderen, alleen officiers mogen het dragen.’
Mark stond tegenover hem op het veldje met de klimbomen. Meestal was het er vol met kinderen, maar nu was bijna iedereen met vakantie. Mark liet zonlicht op het lemmet dansen zodat het in Jorrits gezicht scheen en hij zijn ogen tot spleetjes moest knijpen.
‘Niet doen.’
Mark grijnsde en voerde wat schijnaanvallen uit met zijn mes.
‘Ik kan dwars door je bot heen steken. Dat moet ook wel, in het leger.’
‘Mag ik hem ook eens?’
Mark klapte het mes in en reikte het aan. Toen Jorrit het wilde pakken, trok Mark zijn hand terug.
‘Dit betekent niet dat we nu vrienden zijn,’ zei hij dreigend.
Jorrit schudde hevig zijn hoofd. ‘Tuurlijk niet.’
Het zakmes was zwaarder dan hij gedacht had, het lemmet lang als zijn wijsvinger en vlijmscherp.
‘Geef terug, daar komt iemand.’
Jorrit wilde het mes snel invouwen, maar het klapte terug. Van schrik liet hij het vallen. Het lemmet stak in het gras.
‘Sukkeltje.’
Mark raapte het zakmes op en hield het achter zijn rug. Over de stoep liep een oude man in kleren die te warm waren voor een dag als vandaag, een lange broek en zelfs een jack.
‘Dag meneer Sesink,’ zei Mark. ‘Lekker aan de wandel?’
De man liep zonder te antwoorden verder. Hij hijgde een beetje. De jongens keken toe hoe hij even tegen een paal van de carport leunde voordat hij zijn huis binnenging.
‘Vieze kinderlokker.’
Jorrit knikte. Alle kinderen van de buurt kenden de verhalen over Sesink, die schuin tegenover hem woonde.
‘Hij sluit je op in de kelder en laat je pas gaan als hij alles met je gedaan heeft.’
‘De vuilak,’ zei Jorrit. Hij wist niet precies wat het ‘alles’ was dat Sesink met kinderen deed, maar het moest heel erg zijn.
Mark veegde de aarde van het mes af aan zijn T-shirt.
‘Kom mee.’
Voor het huis van Sesink hield hij stil.
‘Jij durft hier niet aan te bellen. Daar ben je te schijterig voor.’
‘En jij dan?’
‘Ik heb toch mijn mes? Mij kan hij niets maken.’ Mark liep naar de voordeur. ‘Schijtluis.’
Gespeeld onverschillig slenterde Jorrit naar hem toe. IJsklontjes vulden zijn maag. Met elke stap gleden ze over elkaar en botsten ze tegen zijn buikwand.
‘Ik tel tot drie, oké?’ zei Mark.
Bij twee belde hij al aan. Hij gaf Jorrit een zet en rende zelf de oprit af. De deur ging open en daar stond Sesink. Zwijgend keek hij naar Jorrit. Zijn neus was roder dan de rest van zijn gezicht. Er zaten talloze putjes in.
‘Nou?’
Jorrit wilde wegrennen, op zijn allerhardst, niet stoppen voor hij thuis was, maar ergens achter een auto of een struik zat Mark toe te kijken. Heel de buurt zou weten dat Jorrit een lafaard was.
‘Ik moet nogal nodig naar de wc.’
Sesink trok een wenkbrauw op.
‘En mijn ouders zijn niet thuis.’
Sesink draaide zich om en liep de gang in. Met zijn knokkels tikte hij tegen de deur van de wc.
‘Maak er geen bende van.’
Het rook naar potpourri. Jorrit trok zijn korte broek en onderbroek omlaag en ging op de bril zitten. Van de zenuwen moest hij echt plassen.
Hij stapte de wc uit. De voordeur stond nog op een kier en hij hoorde Sesink in de woonkamer. Als Jorrit vier stappen zette, stond hij weer buiten. Hij moest kalm blijven nu, vooral niet gaan hollen. Naar buiten wandelen alsof het de normaalste zaak van de wereld was. Mark zou niet weten wat hij zag.
Zijn hand lag op de klink van de voordeur toen hij een geluid hoorde, een gekreun als van een dier dat klem zat. Hij durfde zich niet te bewegen tot het opnieuw klonk, harder nu. Langzaam draaide hij zich om. Volgens Mark hield Sesink kinderen vast in de kelder, dit kwam van boven. En toch, wat als iemand zijn hulp nodig had?
Trillend van de spanning ging hij de trap op. In een haast lege kamer stond een eenpersoonsbed onder het raam. Zonlicht scheen door rode gordijnen met witte tulpen erop en maakte dansende patronen op de vloer en de muur. De vrouw in het bed was oud en dunner dan iedereen die hij kende. Haar huid was eerder geel dan bruin.
Jorrit zette enkele stappen de kamer in om haar beter te bekijken. Traag zoog de vrouw lucht binnen door haar half geopende mond, om direct daarna in een korte zucht uit te blazen, alsof ze ademde met tegenzin. Ze draaide haar hoofd naar hem toe. Met troebele ogen keek ze hem aan.
‘Jongen.’ Haar stem knarste als grint onder autobanden. ‘Ben je daar?’
Sesink duwde hem zacht opzij en liep naar het bed. Met de rug van zijn hand streelde hij over de wang van de vrouw.
‘Stil maar meiske. Rustig maar.’ Hij draaide zich naar Jorrit. ‘Ze herkent je.’
‘Ik heb haar nog nooit gezien.’
‘Dat maakt al niet meer uit.’
Sesink nam een spons uit een teiltje dat naast het bed stond en depte haar lippen. Jorrit schaamde zich, alsof hij een ritueel verstoorde. Achterwaarts schuifelde hij de kamer uit.
‘Kom je nog eens terug?’ vroeg Sesink.
Buiten wachtte Mark hem op.
‘Godsamme man, waar bleef je zo lang? Wat heeft die viespeuk met je gedaan?’
Jorrit haalde zijn schouders op. ‘Niets.’
‘Je mag anders blij zijn dat je nog leeft. Jammer dat ik het niet was, dan had ik die griezel aan mijn mes geregen.’
‘Ja. Ik moet nu naar huis.’
‘Dan kom ik je morgen ophalen. Uur of tien.’
‘Ik weet niet of ik tijd heb.’
‘Dan mag jij met het mes, oké?’
‘Ik zie wel.’
’s Avonds staarde hij uit het raam van zijn slaapkamer naar het huis van meneer Sesink. Het licht bleef lang branden achter de rode gordijnen met de witte tulpen.